|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versie:
22 februari 2017 - beginpagina
Droog Becommentarieerde
versie van het Hitler-hoofdstuk uit Bloemen van
het kwaad. 13 HEERSER OVER HET
HERRENVOLK
Ook tijdens het
proces tegen de deelnemers aan de ‘Bierkeldercoup’ van
München van 1923 staat Hitler in het vonnis als
‘Schriftsteller’. Zijn bestseller Mein Kampf
moest toen nog geschreven worden.
maar vooral omdat schrijvers als Tolstoj er gelogeerd hadden. In 1926 liet Adolf Hitler zich ook als ‘schrijver’ in het gastenboek zetten. Toen een kwart eeuw later de Russen op nauwelijks vijfhonderd meter van zijn Berlijnse bunker stonden, liet hij al zijn persoonlijke papieren, brieven, prozafragmenten en gedichten vernietigen.
Sindsdien is, voor wie zich waagt aan Hitler als literator, de echtheid een groter probleem dan de kwaliteit. Wie erbij was, ontkende dat.
En nu, het taboe voorbij, wordt elke krabbel van de Leider gekoesterd zodat vaak vervalsingen opduiken. Geen enkele biografie van Hitler gaat dieper in op zijn poëzie.
Terwijl over Hitler, op Jezus na, de meeste meters biografie geschreven zijn.
Kort: dat hij het Duitse volk als zijn echte familie beschouwde was een hele verbetering bij zijn échte familie, want die hing van inteelt aan elkaar. Zijn vader viel op jonge meisjes, zijn moeder was een nichtje van zijn vader. Na drie vroeggestorven kinderen kregen ze op 20 april 1889 de kleine Adolf. Zowel in zijn geboorteplaats Braunau op de Duits-Oostenrijkse grens als later in Passau had pa een goed inkomen als douaneambtenaar. Als hij niet in het café zat, sloeg hij zijn zoon. Adolf werd een gevoelig moederskindje, met later altijd een portretje van mama in zijn borstzak. Hij weet zijn falen op school aan zijn tirannieke vader, maar na diens dood op Hitlers twaalfde werden zijn prestaties niet beter. Hitler hing liever de zestienjarige dandy uit, stok met ivoren greep, dwepend met Richard Wagner. Op zijn achttiende stierf zijn moeder. Kunstenaar wilde hij worden, liefst architect. Maar de Bouwkunde-academie weigerde hem omdat hij de middelbare school niet had afgemaakt. De Weense kunstacademie wees hem af omdat hij moeite had met het tekenen van mensen. Gebouwen, prima, maar een fatsoenlijke kop kreeg hij niet op papier. In dat Wenen zou hij, het zoveelste verzinsel in zijn bestseller Mein Kampf, in ‘een wereld van ellende en armoe’ zijn terechtgekomen. In werkelijkheid kon hij van zijn erfdeel en het wezenpensioen van zijn moeder ruim rondkomen. Toen alles op was, ontsnapte hij aan de daklozenopvang door voor geld op prentbriefkaartgrootte stadsgezichten en, op overzoek, woonhuizen te schilderen. Hij dook in de politiek, rookte en dronk niet en deed ook niet aan dames. Hetzelfde verhaal toen hij zich in 1914 vrijwillig bij het leger had gemeld: zijn legerkameraden noemden hem de ‘kuise monnik’. Hij sliep met een foxterriër (‘Foxl’) en was meer bedroefd toen die wegliep dan over het hele verloop van de oorlog. Gewond door een granaatscherf herstelde hij in Berlijn, waar hij voor het eerst antisemieten ontmoette. Terug aan het front werd hij in oktober 1918 door mosterdgas tijdelijk blind. Einde oorlog – in het militair Lazarett in Pasewalk hoorde hij dat Duitsland had gecapituleerd. In de naoorlogse chaos klom Hitler op als rechts-radicale redenaar en nam via zijn SA met geweld de straat en de debatten over. De verlegen jongeman werd een politiek demagoog, de wandelstok met ivoren bol was verwisseld voor rijzweep, revolver en vilthoed. De rest is geschiedenis.
De basis voor elke analyse van Hitlers gedichten is het wetenschappelijke werk Hitler. Sämtliche Aufzeichnungen 1905-1924, een stoeptegeldikke uitgave uit 1980 van ruim 1300 pagina’s met werkelijk élk kattebelletje van Hitler. De samenstellers, de historici Eberhard Jäckel en Axel Kuhn, betrokken hun Hitler-stukken uit het Bundesarchiv en van privéverzamelaars. Die laatsten bleken onbetrouwbaar, maar gek genoeg waren de beide professoren daar blind voor. En dus bevatte dit verzameld werk zo’n dertig gedichten van Hitler op losse velletjes, ansichtkaarten en haastig neergekrabbelde briefjes, waarvan het merendeel vals is.
Dat merkte het duo pas toen hun boek, waar ze twintig jaar aan werkten, al drie jaar uit was. Ene Konrad Kujau bekende dat hij, naast de ‘Hitler-dagboeken’ die hij aan Der Spiegel had verpatst, jarenlang geleefd had van vervalste Hitler-gedichten.
In het historisch vaktijdschrift Viertelhefte für Zeitgeschichte (jaargang 32, Heft 1, 1984) erkende het duo daarop dat hun dikke pil Hitler-vervalsingen bevatte, maar op 694 stukken ‘maar vier procent’. En ze hádden uiteraard al twijfels gehad (waar dan in hun dikke pil?)...
...en de verkoper van die gedichten wilde anoniem blijven. Geen enkele historicus baseert zich op niet-controleerbare bronnen, zij wel.
Samensteller Jäckel had drie jaar eerder de eerste opgedoken dagboeken van Hitler enthousiast als authentiek aangemerkt. Helaas had hij geen geld om ze zelf te kopen, maar Der Spiegel wél. Pas toen dat weekblad leverancier Kujau ontmaskerde als vervalser, legden de beide professoren wat ze wél gekocht hadden bij het Bundeskriminalamt. Dat zag binnen één dag dat de meeste ‘Hitler-gedichten’ waren uitgetikt op papier dat met gekopieerde Rijksadelaar en al in de thee was gehangen. Beteuterd meldden beide proffen daarop dat de vervalste teksten ‘überwiegend trivilialen Inhalts’ waren. Waarom dan met gelijksoortige kattebelletjes een pil van 1315 pagina’s gevuld?
Ook verzuimden zij de nummers van de valse gedichten aan alle intekenaars te sturen, bibliotheken inbegrepen, zodat hun valse Hitler-gedichten op internet blijven circuleren.
Een goed voorbeeld van een vervalsing is het gedicht ‘Blind’, dat dus nog immer in dat verzameld werk staat, onder N9. We zagen al dat Hitler op 13 oktober 1918 bij een gasaanval blind werd. De dienstdoende psychiater Edmund Forster diagnosticeerde hem als een ‘psychopaat met hysterische trekjes’ en herstelde met hypnose-therapie het zelfvertrouwen van de patiënt enigszins. Op 13 november kon Hitler weer wat zien. En die zou al de dag erop een gedicht schrijven van vier coupletten? Met als treffende titel ‘Blind’? ‘Pas zag ik een jonge krijger – blind / in de lente van zijn leven, nog bijna een kind’, plus in Hitlers handschrift erbij: ‘ik dank God dat ik weer kan zien.’ Het is té goed, té veel, té kloppend. Té vals. De beide onderzoekers Jäckel en Kuhn waren zelf te blind omdat ze zo graag wilden dat het echt was. Hitlers leven is van dag tot dag gedocumenteerd. Op dagen waarop niks van bekend is, schreef hij volgens de professoren geen letter. We weten nu waarom: van die dag had de vervalser geen gegevens voor een gedicht. Die parallel is de beide proffen niet opgevallen.
[Richard von
Kralik en Franz Eichert]
Ofwel:
Hitlers ijzeren
kruis, nogal eens opgevoerd als bewijs voor zijn
militaire moed, kreeg hij eerder door zijn goede
connecties met de regimentsleiding dan voor enig
gevecht in een loopgraaf.
En dan bespaar ik u nog nazi-poëziehits als het zwaar vervalste ‘Es war im Dickicht des Artoiswaldes...’ (‘In het kreupelhout van het bos van Artois’) – bladzijde 74 in het proffenboek. Daarin jammert de Leider larmoyant over een Franse en Duitse soldaat die elkaar huilend om de hals vallen. Kujau doet er een namaak-Hitler-tekening bij van twee soldaten, waarvan de ene op Hitler lijkt. Slim. Maar het is een raadsel waarom beide proffen niet weten dat Hitler zo weinig pacifistisch was dat hij als enige van zijn regiment zich keerde tegen het beroemde ‘Kerstbestand’ van 1914, waarbij Engelsen tegen Duitsers gevoetbald zouden hebben. Daarom zitten we nog steeds met deze vervalsing op neonazistische websites. Maar ja, die bevatten ook foto’s van de Führer tussen de hertjes, met het onderschrift ‘Dieren liegen niet’.
Deel 2
Ondertussen negeerde Stefanie de bleke jongeman met de beginnende bloksnor en papte aan met officieren. Hitler, ten einde raad, wil haar ontvoeren en samen zelfmoord plegen. ‘Dan ben ik tenminste in de dood met haar vereend.’ Zoals biograaf Ilrich [sic!] droogjes noteert in de meest recente Hitler-bio, ‘gaf Hitler aan zijn eigen fantasie de voorkeur boven de waarschijnlijk ontnuchterende werkelijkheid’. Een halve eeuw later duikt Stefanie, inmiddels officiersweduwe Rabatsch, op in een documentaire. De schuchtere latere Leider was haar geen moment opgevallen. Sowieso gaat er over de relatie van de Leider met het zwakke geslacht een hoop onzin rond. Dat van die ene teelbal, die Churchillpropaganda, daar hebben we het niet eens over. Weer wreekt zich dat Hitler ongetwijfeld een hoop briefjes en kattebelletjes gestuurd moet hebben aan dames, maar dat alles verbrand is achter de bunker in 1945, hijzelf inbegrepen. Hitler was allesbehalve seksloos. Reeds in 1921, zo noteert de biografie van Ilrich, klaagden partijprominenten over zijn ‘overdreven omgang met vrouwen’ – zowel vrouwen die zich over hem wilden ontfermden als mama’s die hun dochters naar voren schoven. Die ouderen begroette hij met een handkus, maar zodra Hitler zijn aandacht richtte op een jeugdig object van zijn begeerte, ging het vaak mis. Zijn versiermethoden waren te verbeteren. Zodra het een beetje vertrouwelijk werd, vroeg hij bruusk: ‘Wilt u mij kussen?’ Ilrich beschrijft hoe de zestienjarige Maria Reiter zich nog herinnert hoe Hitler, in het park van zijn villa Berghof in Berchtesgaden, de hond uitlatend in lederhose, haar benaderde met de zin: ‘Herdershonden zijn heel trouw en aanhankelijk. Ik zou me geen leven zonder deze hond meer kunnen voorstellen. Vergaat het u zo ook niet?’
Bekender is zijn vader-dochterrelatie met zijn nichtje Geli Raubal. Met deze bijna twintig jaar jongere dochter van zijn halfzus woonde hij samen, zij noemde hem ‘Onkel Alf’. Hij overlaadde haar met luxe, maar verstikte haar zo dat ze daarom wellicht in 1931 zelfmoord pleegde in zijn appartement. Zij was drieëntwintig, een afscheidsbrief was er niet, en hij ging niet naar de begrafenis van zijn huisgenote. Van zijn bekendste
vriendin, uiteindelijk anderhalve dag zijn vrouw, Eva
Braun, zitten slechts tweeëntwintig velletjes
handschrift in het Bondsarchief. Daar staat ook
nauwelijks iets op. Kind uit een slecht huwelijk en
zelf ook labiel: zo deed Eva, waarschijnlijk om de
aandacht van de steeds verder in staatszaken begraven
Adolf te trekken, op 1 november 1932 al een
zelfmoordpoging die mislukte omdat ze te weinig
veronal slikte en geen slagader had weten te raken.
Die haalde bij huisdokter dr. Brandt, zodra de Leider de Berghof naderde, de middelen waarmee Eva haar eventuele ongesteldheid uit kon stellen. Dat doe je niet als je geen seks verwacht. Volgens Eva deden de Leider en zij het wel degelijk. Zoals ze suggereerde tegen haar zus Ilse, toen in de Reichskanzlerei tijdens verdragsbesprekingen Chamberlain op een oude rode bank zat: ‘Hij moest de geschiedenis van die bank eens weten.’
Maar hoe meer Hitler politicus werd, hoe minder minnaar. ’s Nachts, schreef Rudolf Heß aan zijn moeder, zat hij urenlang te lezen of bekeek in gezelschap een film. Daarbij speelde mee dat hij vanaf 1935 vrijwel constant aan speed verslaafd was, hetgeen de bedprestaties ook niet bevordert. Zijn huisarts Morell gaf hem dagelijks cocktails van circa zeventig pillen, waaronder Pervitine, die we nu kennen als de methamfetamine ‘crystal meth’. Zijn halve leger slikte dat: op één pil kon je een nacht overslaan. Vandaar de bijnaam ‘Panzerschokolade’ voor die pil. [2] Da sitzen
die Menschen in luftigen Haus
Dan Hitlers ultieme moederdaggedicht ‘Denk’es’. Zelden heeft een gedicht van Hitler zoveel populariteit opgeleverd zonder dat men weet wie het schreef. Het gedicht is, gedrukt als prent of wandtegel, volledig onderdeel van de Duitse cultuur geworden. Hitler hangt daarmee nog immer in ontelbare huiskamers. Moge alles wat hij liet bouwen voor de eeuwigheid van het Duizendjarige Rijk verpulverd zijn, dan staat dit gedicht nog als een huis. Het staat in
elk geval niet vast dat het nep is. Maar dat wil ook
niet zeggen dat honderd procent zeker is dat het ook
door Hitler geschreven is. De beide proffen voeren
de eerste twee coupletten op als authentiek; wij
sluiten ons daarbij aan. De
Hitlerbiograaf Werner Maser geeft het gedicht in
zijn boek Fälschung, Dichtung und
Wahrheit über Hitler und Stalin het
voordeel van der twijfel, dat is al wat. Volgens
veel nazi-sites is het gepubliceerd in de Münchener
Morgenpost op 14 mei 1923. Althans: ze
hebben een kopie. Ook Robert George Leeson
Waite komt in The Psychopathic God:
Adolf Hitler met die datum.
Dat is al vreemd omdat Hitler sinds eind 1919 over een
eigen krant beschikte, de Völkischer Beobachter.
Waarom dan bij de populistische concurrentie
gepubliceerd? En waarom profileert iemand die op dat
moment bekendstaat als felle rechtse redenaar, zich
ineens met een mierzoet moederdaggedicht? Maar de
archieven van de Morgenpost zijn, het zal eens niet,
getroffen door een bombardement – door een auteur dus
die effectief het origineel van zijn eigen werk
uitwiste. Die Ilse kennen wij
weer omdat ze, toen Hitler en Heß vanwege hun
couppoging 264 dagen vastzaten in Landsberg am Lech,
de door Hitler aan haar man gedicteerde tekst van wat
Mein Kampf zou worden op de fiets ophaalde en thuis in
München op een Erika-typemachine uittikte. In exact
dezelfde periode werd dit gedicht gepubliceerd. Ilse
Heß stuurt de tekst van dit gedicht eind 1978 (ze werd
95) aan Heinrich Heim, met enige vragen erbij. En Heim
kennen we weer als intimus van Hitler en als adjudant
van Martin Bormann, in welke functie hij de bekende
‘Tafelgesprekken’ van Hitler notuleert. Kort
samengevat: als intimi van Hitler geen grote
vraagtekens zetten bij het gedicht, namen ze aan dat
het geen nep was en kunnen wij in hun voetsporen
hetzelfde doen. Hoe dan ook, wie
het leest betreurt dat Hitler als dichter vergeten
is in de vaart der volkeren. Het is
sentimenteel, maar het is effectief. Neem nu, slechts
ter vergelijking, de navolgende wandtegelregels van
Toon Hermans, de besnorde bard uit Limburg: ‘een
moeder sterft altijd te vroeg, al wordt zij nog zo
oud, je bidt dat God haar sparen zal, omdat je van
haar houdt.’ Enigszins van dik hout, om het rijmschema
voort te zetten. Wie daarentegen ziet hoe
subtiel Hitler dezelfde thematiek aansnijdt in zijn
poëem, kan slechts bedremmeld zwijgend aan
de zijkant staan. Hier is een enorm wandtegeltalent
miskend.
Een goede tip
van een wees die het kon weten. Want ook hier
sprak den Leider uit rijke ervaring: in
zijn begintijd in München had hij zijn moeders erfenis
nogal snel opgesoupeerd. Sinds zijn vertrek naar Wenen
kreeg hij 58 kronen uit zijn vaders erfenis en 25
kronen wezengeld. Bovendien had hij van andere
familieleden, zoals ene Walburga Hitler en zijn tante
Johanna Pölzl, een aanzienlijk bedrag geërfd, zodat
hij met circa 120 kronen per maand allesbehalve op
zwart zaad zat. Vergelijkenderwijs: een
assistent-leraar aan een middelbare school verdiende
een maandloon van 82 kronen, een afgestudeerde
advocaat, in opleiding aan het Hof, kreeg na een jaar
69 kronen. Hitler zat daar ruim boven, zodat zijn
verhaal dat hij in Wenen in bittere armoede
doorbracht, de zoveelste mythe in zijn leven is.
Volgens de Oostenrijkse wet moest hij voor zijn
moeders erfenis aantonen ‘in opleiding’ te zijn –
vandaar dat Hitler pretendeerde op de kunstacademie te
zitten terwijl hij daar geweigerd was.
[4] Ich gehe manchesmal in rauhen Nächten
Het vierde
Hitlergedicht hier is redelijk uniek. Biograaf John
Toland bracht het al in 1976, dateert het in 1915,
maar geeft geen bron. Maar is het authentiek? De beide
proffen negeren het, omdat het buiten de tijdslijn van
hun pil valt. Jammer, want als er nu één gedicht is
waar de Führer zijn donker-Germaanse ideologie
uiteenzet, is het dit gedicht. De eerste die het
publiceerde, met een kopie van het handschrift, was de
uiterst suspecte dr. Johannes von Müllern-Schönhausen,
die in hetzelfde boek, Die Lösung des Rätsels
Adolf Hitler, meldde dat Adolf nog levend en
wel de Arabische strijd tegen Israël leidde. Alleen:
dat handschrift in de kopie klopt wél. Vervalser Kujau
was toen nog veel te jong om überhaupt te kunnen
schrijven. Vervalsingen brachten niks op, want men
schaamde zich nog dood voor het Derde Rijk. De
verzamelaarstempel verwijst naar een collectie die wél
authentiek is. Kortom: ik zou hier niet
meteen mijn hand voor in het vuur willen steken,
maar bang te verbranden ben ik ook niet. Dit gedicht past
naadloos in die beweging. De bezwerende magie van de
runen, die na een zuiveringsproces nieuwe waarden
zouden instellen. De esoterie: door een band met de
‘donkere machten’ tegen het christendom, terug naar de
oermacht. Maar eerst het kaf van het koren gescheiden
en de lafbekken eruit gezeefd. Dat was ook exact wat
er met al die ultrarechtse clubjes gebeurde: ze
sloegen elkaar even esoterisch als opgewekt de hersens
in. Hitler nu grijpt, als ooit Odin, in het nest vol
‘fibeln’ in – van ‘fibel’, ‘abc-boek’, hier in
meervoud; ‘het debat’, maar ook: ‘fibula’, spelden,
wespennest – om net zoals hij wérkelijk deed, de échte
getrouwen uit het debat te vissen op weg naar het
Germanendom. De beweging die dat opleverde, heette de
NSDAP. Het blijft vreemd een vroeg gedicht over
Wodansverering te lezen van iemand die later, bij
tafelgesprekken in 1941, zei dat ‘die oude mythologie
haar waarde verloor, toen ze door het christendom
verdrongen werd’. Niettemin werd in talloze weeshuizen
in het Derde Rijk voor het slapen het Onzevader
vervangen door een ode aan Hitler, de Verlosser: ‘Du
hast Deutschland errettet aus tiefster Not, Dir
verdank ich mein täglich Brot / Führer, mein Führer,
mein Glaube, mein Licht / Führer mein Führer, verlasse
mich nicht.’
DROOG- tijdschrift voor diepgravende
onderzoeks-journalistiek. Droog, onafhankelijk en ter
zake. Over zaken uit heden en verleden die er toe doen
of deden. Zaken die meer aandacht vragen dan in een
artikel van een of twee papieren pagina’s gegeven kan
worden.
Steun
ons op Facebook: Droog - Slow jounalism |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|